Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0906

Datum uitspraak2005-07-05
Datum gepubliceerd2005-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 04/374 & 04/905
Statusgepubliceerd


Indicatie

motivering; beloning idee; Zeelandfaciliteit; bewust belonen


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG sector bestuursrecht enkelvoudige kamer ____________________________________________________ UITSPRAAK ____________________________________________________ Reg.nr.: Awb 04/374 en Awb 04/905 Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, tegen: de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder. I. Procesverloop Ter uitvoering van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 mei 2002 heeft verweerder bij besluit van 3 mei 2004 aan eiser een beloning van € 11.344,51 (destijds f 25.000,--) toegekend voor de invoering van een door eiser ontwikkeld idee onder aftrek van de eerder toegekende aanmoedigingspremie van € 2.268,90 (destijds f 5.000,--). Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij besluit van 21 april 2004 heeft verweerder eiser eenmalig bewust beloond ter grootte van 3 maandsalarissen bruto vanwege een bijzondere dienstverrichting. In een beslissing op bezwaar van 5 november 2004 heeft verweerder zijn primaire besluit van 21 april 2004 gehandhaafd. Ook tegen het besluit van 5 november 2004 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Beide beroepen zijn op 14 juni 2005 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A. Nordsiek, adviseur bij verweerders ministerie. II. Overwegingen 1. Eiser was eerst als personeelsadviseur, later als algemeen beleidsmedewerker bij de Stafafdeling Personeel en Organisatie van de Directie Zeeland van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat belast met onder meer het ontwikkelen van ouderenbeleid. In dat kader heeft hij een idee ontwikkeld, waarbij 55 plussers de mogelijkheid werd geboden tot hun 60e jaar nachtdienst te blijven doen en bij het bereiken van die leeftijd met FPU te gaan. Eiser heeft dit idee, de zogenaamde Zeelandfaciliteit, verder uitgewerkt. Verweerder heeft als uitvloeisel hiervan de Tijdelijke beloningsregeling nachtarbeid 55-plussers RWS vastgesteld, die in 2001 is ingevoerd. Eiser had zijn idee inmiddels bij de Ideeëncommissie (IC) van het ministerie aangemeld. De IC is opgedragen namens verweerder te besluiten of het gaat om een idee dat volgens de Handleiding voor het ideeënwerk in (rijks)overheidsdienst (verder: de Handleiding) voor een aanmoedigingspremie of een beloning in aanmerking komt. In hoofdstuk III, paragraaf 2 van de Handleiding wordt de honorering van een idee uitgewerkt. Een aanmoedigingspremie wordt toegekend wanneer er in het idee bepaalde waardevolle elementen zitten, maar het idee als geheel wordt afgewezen. Een beloning wordt toegekend wanneer het idee hetzij direkt dan wel indirekt een positief resultaat tot gevolg heeft en derhalve (al of niet na modificatie) wordt ingevoerd. Voor alle honoreringen geldt, dat de verschuldigde loonheffing voor rekening van de werkgever komt; de toegekende bedragen zijn dus netto bedragen. In hoofdstuk IV van de Handleiding wordt de methode voor het berekenen van beloningen voor ideeën uiteengezet. Uitgangspunt bij de vaststelling van de hoogte van de beloning is het voordeel dat de (rijks)overheid ervan ondervindt. De berekeningsmethode van de beloning wordt weergegeven in de vorm van een formule. Verder wordt in hoofdstuk IV, paragraaf 3 onder het kopje “Maximale beloning” het volgende beschreven: “Als maximale hoogte van een beloning wordt een bedrag van f 25.000,-- gesteld. Ideeën, waarbij de hiervoor uiteengezette wijze van berekenen in een premie boven dit maximum zou resulteren, dienen niet meer uitsluitend binnen de competentie van de IC te liggen. In deze, uiteraard zeer uitzonderlijke gevallen, zou met het bevoegd gezag overleg gepleegd moeten worden hoe de inzender adequaat moet worden gehonoreerd bijvoorbeeld door naast de maximale beloning andere vormen van waardering toe te kennen”. 2. Verweerder heeft aan eiser voor het ontwikkelen van de Zeelandfaciliteit in eerste instantie een aanmoedigingspremie van f 5.000,-- toegekend. Die beslissing heeft in beroep en hoger beroep geen stand gehouden. 3. In zijn besluit van 3 mei 2004 heeft verweerder alsnog aan eiser de maximale beloning van € 11.344,51 (destijds f 25.000,--) toegekend. De reeds toegekende aanmoedigingspremie is hierop in mindering gebracht. 4. In zijn besluit van 5 november 2004 heeft verweerder vanwege een bijzondere dienstverrichting, namelijk het idee rond de Zeelandfaciliteit, eiser eenmalig bewust beloond ter grootte van 3 maandsalarissen bruto met toepassing van artikel 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984). Hoewel de hoorcommissie heeft geadviseerd om de beloning van 3 maandsalarissen netto uit te betalen, blijft verweerder bij zijn toekenning van 3 maandsalarissen bruto. Navraag bij de Belastinginspecteur heeft uitgewezen, anders dan door de hoorcommissie wordt voorgesteld, dat het niet mogelijk is om de verschuldigde loonheffing over de bijzondere beloning via de zogenaamde eindheffing voor rekening van de werkgever te laten komen. Brutering zou vanuit het geldende fiscale regime ertoe leiden dat aan eiser defacto 6 maandsalarissen zouden moeten worden uitbetaald. Dat zou enerzijds verplaatsing van de discussie met eiser zijn en anderzijds zou dat in strijd zijn met de conclusie van de hoorcommissie dat de toegekende bijzondere beloning als adequaat is te beschouwen. 5. Eiser kan zich met geen van beide laatstgenoemde besluiten van verweerder verenigen. Wat betreft de toekenning van de maximale beloning is hij het oneens met een aantal factoren, die gebruikt worden bij de berekening, met name taakinvloed (factor I), de onmeetbare besparingen (factor F), het bestede hand- en/of denkwerk (factor B) en de vindingrijkheid van het idee (factor V). Wat betreft de toekenning van de bijzondere beloning stelt eiser dat deze uitkering ook een netto uitkering dient te zijn. Aangezien het gaat om de beloning van een idee dient de Handleiding ook voor de beloning boven de f 25.000,-- gevolgd te worden. De uitleg die wordt gegeven aan het overleg van de IC met verweerder is niet in overeenstemming met hoofdstuk IV van de Handleiding. De grens van f 25.000,-- is uitsluitend een bevoegdheidsgrens van de IC. Eiser komt met de berekeningsmethode van de Handleiding uit op een beloning van f 248.529,-. Eiser verzoekt om uitbetaling van het door hem berekende bedrag, vermeerderd met de wettelijk verschuldigde rente. 6. De rechtbank overweegt het volgende. In het besluit van 3 mei 2004 gaat het om de maximale beloning, die de IC op grond van de Handleiding kan vaststellen. Ter zitting heeft eiser opgemerkt dat de f 5.000,-- aanmoedigingspremie onderdeel is van het maximale bedrag aan beloning. In geschil is dus uitsluitend de berekening van de beloning op grond van de methode uit de Handleiding. De rechtbank is van oordeel dat, wat er ook zij van de wijze van berekening, een beloning toe te kennen door de IC op grond van de Handleiding niet hoger kan uitvallen dan f 25.000,--. Dat maximale bedrag is aan eiser toegekend. De rechtbank kan derhalve in dit geschil in het midden laten of de gehanteerde berekening conform de Handleiding is geschied. Het beroep tegen het besluit van 3 mei 2004 moet daarom ongegrond worden verklaard. 7. Vervolgens is het besluit van 5 november 2005 aan de orde. Partijen zijn het erover eens dat het om een uitzonderlijk idee gaat. Dit in aanmerking nemende is de rechtbank in de eerste plaats van oordeel dat het beleid bewust belonen niet is geschreven voor een geval als het onderhavige. Bovendien volgt uit de toepassing van het door verweerder gehanteerde uitvoeringsbeleid, dat op verzoek van de rechtbank alsnog is overgelegd, niet zonder meer een beloning van drie maandsalarissen bruto. 8. Zoals hierboven aangegeven zijn volgens de Handleiding naast de maximale beloning andere vormen van waardering mogelijk. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij die andere vormen van waardering de Handleiding niet meer behoeft te worden toegepast. Daarnaast is de rechtbank van mening dat een beloning, zoals eiser heeft berekend, in aanmerking nemende de ambtelijke beloningsstructuur, buiten proporties is. Welke maatstaf dan wel wordt gehanteerd, blijft een enigszins arbitraire keuze. De hoorcommissie heeft als aanknopingspunt gehanteerd dat de aanvullende bijzondere beloning onlosmakelijk verbonden is met het door eiser ingebrachte idee en dat de aanvulling op de maximale beloning behoort te vallen onder hetzelfde werkingsregime met betrekking tot de bruto-netto berekening als de maximale beloning. Eventuele fiscale gevolgen in de inkomstenbelasting komen echter voor rekening van eiser. De rechtbank is van oordeel dat deze keuze van de hoorcommissie voor drie maandsalarissen netto als niet onredelijk moet worden beschouwd. 9. De hoorcommissie heeft verweerder weliswaar geadviseerd het bestreden besluit te handhaven, maar met dien verstande dat de uitbetaling van de bijzondere beloning op netto basis plaatsvindt. Verweerder stelt dat drie maandsalarissen netto een beloning van zes maandsalarissen bruto omvat. Verweerder is van het advies van de hoorcommissie afgeweken wat betreft de netto betaling. De argumenten daarvoor zijn naar het oordeel van de rechtbank niet valide. Het gegeven dat de discussie zich zal verplaatsen naar de bruto vergoeding vormt onvoldoende grond om af te wijken van het advies van de hoorcommissie. Het gaat om een uitzonderlijk idee dat een uitzonderlijke besparing voor verweerders ministerie heeft opgeleverd. De stelling dat de hoorcommissie de toegekende bijzondere beloning als adequaat beschouwt is uit zijn verband gerukt. De hoorcommissie heeft immers expliciet aangegeven dat een netto uitbetaling van drie maandsalarissen op zijn plaats is. 10. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 5 november 2004 vernietigd dient te worden vanwege strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient zich opnieuw te beraden over het advies van de hoorcommissie. Bij zijn besluitvorming dient verweerder tevens het verzoek van eiser om toekenning van wettelijke rente te betrekken. Het beroep tegen het besluit van 5 november 2004 moet gegrond worden verklaard. III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep tegen het besluit van 3 mei 2004 ongegrond; verklaart het beroep tegen het besluit van 5 november 2004 gegrond; vernietigt dat bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; bepaalt dat het ministerie van verkeer en waterstaat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136 (honderdzesendertig euro) vergoedt. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2005 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Nota bene: In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld. Afschrift verzonden op: 5 juli 2005